boosdoender

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boos·doen·der
Woordherkomst en -opbouw
  • Samenstellende afleiding van boos en doen met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord boosdoender boosdoenderen
boosdoenders
verkleinwoord boosdoendertje boosdoendertjes

Zelfstandig naamwoord

boosdoender

  1. (verouderd) alternatieve spelling van boosdoener
    • Medelydend jegens ongelukkigen, ſtreng tegens boosdoenders, brandende van liefde voor het Vaderland, braaf als hunne degen, niet verdwaasd door waan van eigene kragten of waardye, maar doordrongen van verſtandig en Godsdienſtig gevoel... [1]
    • ...welke redelyker wyze niet anders dan het werk der boosdoenderen behoorden te zyn. [2]

Gangbaarheid

  • Het woord 'boosdoender' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Verwijzingen

  1. Wijn, Hendrik van (1801). Byvoegsels En Aanmerkingen, Bestaande In Noodige Naleezingen Voor De Vaderlandsche Historie Van Jan Wagenaar, deel 2, p. 46. Uitg.: Allart.
  2. Verhandelingen uitgegeeven door de Hollandsche maatschappyen der weetenschappen, te Haarlem., deel VII, stuk II, p. 265. Uitgegeven in 1763 door J. Bosch.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.