boomsoort
Nederlands
Woordafbreking
- boom·soort
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van boom en soort
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boomsoort | boomsoorten |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
boomsoort v/m [1]
- groep van bomen die vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen, bomen die tot een plantkundige soort behoren
- Veel te duchten hebben de meer dan 600.000 bomen in Rotterdam van allerlei ziekten die de laatste jaren de kop opsteken. Was er een poosje terug alarm vanwege de iepziekte, tegenwoordig worden ook andere boomsoorten getroffen door aandoeningen die tot ingrijpen nopen. Pieter Bolle somt op: „Je hebt de essentaksterfziekte, de kastanjebloedingsziekte, de watermerkziekte bij wilgen, en in de platanen heb je dus de massaria.” [2]
Gangbaarheid
- Het woord boomsoort staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'boomsoort' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.