bontmuts
Nederlands
Woordafbreking
- bont·muts
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van bont zn en muts zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bontmuts | bontmutsen |
verkleinwoord | bontmutsje | bontmutsjes |
Zelfstandig naamwoord
bontmuts v/m [1]
- een muts gemaakt van de vacht van een zoogdier
- Ook de televisiecritici misten de markante NOS-verslaggever. „Wie schitterde door afwezigheid was onze vertrouwde ingesneeuwde Gerri met zijn befaamde bontmuts”, aldus Parool-recensent Han Lips. „Dus stonden drie andere NOS-heren te blauwbekken op de respectievelijke crisisplekken in het land. Allemaal zonder bontmuts.”[2]
- 27 januari draait de uitzending om schaatser Kees Verkerk en zijn bekende, van zijn overleden moeder gekregen bontmuts.[3]
Gangbaarheid
- Het woord bontmuts staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bontmuts' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Telegraaf 12 dec. 2017
- de Telegraaf BART WIJLAARS 29 dec. 2016
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.