bondig
Nederlands
Woordafbreking
- bon·dig
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘kernachtig’ voor het eerst aangetroffen in 1642 [1]
- afgeleid van bond met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | bondig | bondiger | bondigst |
verbogen | bondige | bondigere | bondigste |
partitief | bondigs | bondigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
bondig
- zo kort maar toch ook krachtig mogelijk
- Je kunt veel zeggen van Fidel Castro maar bondige speeches houden is niet zijn sterkste punt.
Verwante begrippen
Hyponiemen
- kortbondig
Afgeleide begrippen
- bondigheid
Gangbaarheid
- Het woord bondig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bondig' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.