bombarderen
![](../I/m/US_Navy_020700-N-1272P-001_F-A-18_Hornet_weapons_test.jpg)
[1] Bombarderen.
Nederlands
Woordafbreking
- bom·bar·de·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘met bommen beschieten’ voor het eerst aangetroffen in 1515 [1]
- Van het Franse bombarder met het achtervoegsel -eren [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bombarderen |
bombardeerde |
gebombardeerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
bombarderen
- overgankelijk bommen of andere projectielen afvuren op iets of iemand
- Het derdewereldland werd gebombardeerd vanwege terroristische dreiging.
- ~tot: plotseling iemand een functie geven
- Hij bombaardeerde zijn vrouw tot voorzitter van de partij.
Hyponiemen
- wegbombarderen
Afgeleide begrippen
- bombardeerder, bombardeur
Vertalingen
1. bommen of andere projectielen afvuren op iets of iemand
Gangbaarheid
- Het woord bombarderen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bombarderen' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.