boktor
Nederlands
Woordafbreking
- bok·tor
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘insect’ voor het eerst aangetroffen in 1766 [1]
- samenstelling van bok en tor
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boktor | boktorren |
verkleinwoord | boktorretje | boktorretjes |
Zelfstandig naamwoord
boktor v/m
- een grote kever met lange voelsprieten
- Ze onderzochten een boktor in de biologieles.
Gangbaarheid
- Het woord boktor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'boktor' herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
42 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.