boekjaar
Nederlands
Woordafbreking
- boek·jaar
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van boek en jaar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boekjaar | boekjaren |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
boekjaar o
- de periode van langer of korder dan 12 maanden (tot een maximum van 24 maanden min een dag) waarover een financieel verslag loopt en wat dus niet noodzakelijkerwijs op 1 januari hoeft te beginnen
- Het jaarverslag en de jaarrekening wordt opgemaakt over het boekjaar.
- De warenhuizen van V&D waren al jaren verlieslijdend. In het laatste niet afgeronde boekjaar, van februari tot en met november vorig jaar, dook de keten bijna 49 miljoen euro in de rode cijfers. Restaurantketen La Place maakte wel winst, met een bedrijfsresultaat van dik 1 miljoen euro, blijkt uit het verslag. [1]
Gangbaarheid
- Het woord boekjaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'boekjaar' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.