boedel
Nederlands
Woordafbreking
- boe·del
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘geheel van roerende goederen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1282 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boedel | boedels |
verkleinwoord | boedeltje | boedeltjes |
Zelfstandig naamwoord
boedel m
- geheel van iemands roerende goederen
- iemands vermogen, in het bijzonder zijn nalatenschap of de goederen in zijn faillissement (juridisch)
Afgeleide begrippen
- boedelbak, boedelbeschrijving, boedelregister, boedelscheiding, boedelverdeling
Gangbaarheid
- Het woord boedel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'boedel' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.