bobbel
Nederlands
Woordafbreking
- bob·bel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bobbel | bobbels |
verkleinwoord | bobbeltje | bobbeltjes |
Zelfstandig naamwoord
bobbel m
- een verdikking of verheffing in een anderszins vlak oppervlak
- Dat bobbeltje is een onschuldige vetophoping.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bobbelen |
bobbel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bobbelen
- Ik bobbel.
- gebiedende wijs van bobbelen
- Bobbel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bobbelen
- Bobbel je?
Gangbaarheid
- Het woord bobbel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bobbel' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.