blootshoofds
Nederlands
Woordafbreking
- bloots·hoofds
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘met onbedekt hoofd’ voor het eerst aangetroffen in 1698 [1]
- samenstellende afleiding van bloot (bijvoeglijk naamwoord) en hoofd (zelfstandig naamwoord) met het invoegsel -s- en met het achtervoegsel -s
Bijwoord
blootshoofds
- zonder hoed of ander kledingstuk dat het hoofd bedekt
- Maria deed haar hoofddoek af, waste zich en blootshoofds, de mouwen van haar hemd opgerold tot aan haar ellebogen, maakte ze koffie. [2]
Gangbaarheid
- Het woord blootshoofds staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'blootshoofds' herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "blootshoofds" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Deledda, G. (vert. Lophius) De weg van het kwaad. (1992) op website: dbnl.nl; Derde hoofdstuk; geraadpleegd 2016-03-21
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.