blankheid
Nederlands
Woordafbreking
- blank·heid
Zelfstandig naamwoord
blankheid v [1]
- het wit of bleek zijn
- Jazeker, een antilope, want de vrouw in kwestie is blank (‘als een gepolijste spiegel’) en blankheid werd hoog geprezen, want het was een teken van weelde: de vrouw hoefde niet te werken in de zon en kon de hele dag in haar tent blijven (‘slapend tijdens de dageraad.’ ) [2]
- Beiden zijn in het zwart gekleed en Oopjen draagt zelfs een zwarte sluier, maar dat zijn geen tekenen van rouw. Dergelijke kleding droeg de elite in deze periode op hoogtijdagen. Het zwart benadrukt de destijds gewenste blankheid van de huid. Dat geldt ook voor de tache de beauté op Oopjens linkerslaap. Voor de modepolitie van destijds moet het door kleine details direct zichtbaar zijn geweest dat ze uit Amsterdam kwam en dat ze iets achterliep op de allerlaatste Parijse mode. [3]
- het zonder zonden zijn
Gangbaarheid
- Het woord blankheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'blankheid' herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Hafid Bouazza 9 januari 2016 'Het machismo van de Arabier is pathologisch'
- NRC Roelof van Gelder 26 september 2015 Ze pronkten graag met hun rijkdom
- Reformatorisch Dagblad 28-01-2004 Blank en rood
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.