blameren

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bla·me·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘berispen’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
  • Van het Engelse blame of het Franse blâmer, van het Latijnse 'blastemare' met het achtervoegsel -eren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
blameren
blameerde
geblameerd
zwak -d volledig

Werkwoord

blameren

  1. overgankelijk te schande maken, onteren
  2. wederkerend in kwaden naam brengen
    • Hij heeft zich daarmee danig geblameerd. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord blameren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
81 %van de Nederlanders;
88 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.