blameren
Nederlands
Woordafbreking
- bla·me·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘berispen’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
- Van het Engelse blame of het Franse blâmer, van het Latijnse 'blastemare' met het achtervoegsel -eren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
blameren |
blameerde |
geblameerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
blameren
- overgankelijk te schande maken, onteren
- wederkerend in kwaden naam brengen
- Hij heeft zich daarmee danig geblameerd.
Gangbaarheid
- Het woord blameren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'blameren' herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.