onteren

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·eren
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van eren met het voorvoegsel ont-.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
onteren
onteerde
onteerd
zwak -d volledig

Werkwoord

onteren

  1. overgankelijk iemand van zijn of haar eer beroven
    • En er kwamen Babyloniers tot haar om liefdesgemeenschap met haar te hebben; zij onteerden haar met hun ontucht, en toen zij door hen onteerd was, keerde zij zich van hen af.[1] 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord onteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Ezechiël 23: 17
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.