blague
Nederlands
Woordafbreking
- bla·gue
Zelfstandig naamwoord
blague m/v
- verzonnen verhaal dat zo wordt verteld dat er naderhand kan worden gelachen om mensen die het toch geloven
- Van een ‘hoax’ wil Van Tienen niet spreken. Dat "riekt naar oplichting": "maar ik kan mij de teleurstelling van Vic van de Reijt voorstellen dat hij (en nog een paar anderen) in deze blague met literaire connotatie in eerste instantie getrapt is." [2]
Gangbaarheid
- Het woord blague staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'blague' herkend door:
24 % | van de Nederlanders; |
57 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
Frans
Woordherkomst en -opbouw
- [1] van Nederlands balg zn [1]
- [3] uit de betekenis "buidel voor tabak", met de bijgedachte aan iets wat vol kan lijken als het feitelijk alleen lucht bevat
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
blague | la blague | blagues | les blagues |
Zelfstandig naamwoord
blague v
- buidel waarin een pijproker zijn tabak meeneemt
- (figuurlijk) keelzak van een pelikaan
- (figuurlijk) verzonnen verhaal dat zo wordt verteld dat er naderhand kan worden gelachen om mensen die het toch geloven, grap, mop
Verwijzingen
- "blague" in: Dictionnaire de l’Académie française 8e druk (1932-1935) op website: cnrtl.fr; geraadpleegd 2019-02-27
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.