bijwonen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: bijwonen (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ˈbɛɪ̯.ʋo.nə(n)/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈbɛː.β̞o.nə(n)/
- (Limburg): /ˈbɛɪ̯.wo.nə(n)/
Woordafbreking
- bij·wo·nen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van bij en wonen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bijwonen |
woonde bij |
bijgewoond |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
bijwonen
- overgankelijk opzettelijk aanwezig zijn bij iets
- Hij woonde de presentatie van de professor bij.
Vertalingen
1. opzettelijk aanwezig zijn bij iets
Gangbaarheid
- Het woord bijwonen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bijwonen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.