bezoekuur

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·zoek·uur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bezoekuur bezoekuren
verkleinwoord bezoekuurtje bezoekuurtjes

Zelfstandig naamwoord

bezoekuur o

  1. Vooraf bepaalde periode waarin bezoek mogelijk is in een instelling.

Gangbaarheid

  • Het woord bezoekuur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.