bezinning

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·zin·ning
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van bezinnen met het achtervoegsel -ing
enkelvoud meervoud
naamwoord bezinning bezinningen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

bezinning v[1]

  1. terugkomen van een dwaling of een verbijstering
    • Gelukkig kwam hij nog op tijd tot bezinning voordat hij echt domme dingen had gedaan. 
  1. het rustig overdenken van zaken
    • Want ik zeg u eerlijk: er gaan in de hectiek van alledag periodes voorbij waarin bezinning en reflectie er bij inschieten. [2] 
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
  • bezinningscentrum, bezinningscongres, bezinningsdag, bezinningsmoment, bezinningsperiode, bezinningsproces, bezinningsruimte, bezinningstijd
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bezinning staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Mark Rutte NRC 6 november 2016
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.