bezichtigen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·zich·ti·gen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bezien’ voor het eerst aangetroffen in 1540 [1]
  • afgeleid van zicht met het voorvoegsel be- en met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bezichtigen
bezichtigde
bezichtigd
zwak -d volledig

Werkwoord

bezichtigen

  1. overgankelijk naar een object kijken, bekijken, observeren
    • De buren kwamen ons huis bezichtigen nadat we het opgeknapt hadden. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bezichtigen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.