bezichtigen
Nederlands
Woordafbreking
- be·zich·ti·gen
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘bezien’ voor het eerst aangetroffen in 1540 [1]
- afgeleid van zicht met het voorvoegsel be- en met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bezichtigen |
bezichtigde |
bezichtigd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
bezichtigen
- overgankelijk naar een object kijken, bekijken, observeren
- De buren kwamen ons huis bezichtigen nadat we het opgeknapt hadden.
- De toeristen bezichtigden de oude kerk.
Vertalingen
1. naar een object kijken
Gangbaarheid
- Het woord bezichtigen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bezichtigen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.