bezeren
Nederlands
Woordafbreking
- be·ze·ren
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘zeer doen’ voor het eerst aangetroffen in 1480 [1]
- Afgeleid van zeer met het voorvoegsel be-.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bezeren |
bezeerde |
bezeerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
bezeren
- wederkerend zich ~: zich pijn doen
- Bij die val heb ik mij behoorlijk bezeerd.
- overgankelijk letsel toebrengen aan een lichaamsdeel
- Bij die val heb ik mijn been behoorlijk bezeerd.
Vertalingen
1. zich pijn doen
Gangbaarheid
- Het woord bezeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bezeren' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.