beukenbos
Nederlands
Woordafbreking
- beu·ken·bos
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van beuk zn en bos zn met het invoegsel -en-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | beukenbos | beukenbossen |
verkleinwoord | beukenbosje | beukenbosjes |
Zelfstandig naamwoord
beukenbos o [1]
- een bos dat vooral beuken bevat
- Staatsbosbeheer deed in augustus van dit jaar aangifte van vernieling en diefstal van tondelzwammen uit een beukenbos in Renkum. [2]
- De stinzenflora, die natuurlijk bij zo'n geurig beukenbos hoort, is nu al knapperig groen. Ook de meidoorn en de hulst hebben deze herfst een rijke dracht aan bessen. [3]
Gangbaarheid
- Het woord beukenbos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Rovers van zwammen betrapt, De Telegraaf, 19 nov. 2013
- Klein-Zwitserland: De nootjes kraken onder je schoenen, Jos van Noord, De Telegraaf, 21 okt. 2000
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.