berouw

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·rouw
enkelvoud meervoud
naamwoord berouw -
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

berouw o

  1. het betreuren van een eerdere kwalijke daad, spijt, schuldgevoel
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • galgberouw, naberouw
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Berouw komt na de zonde
als het eenmaal gebeurd is komt pas de berouw
  • Berouw komt steeds te laat
als het eenmaal gebeurd is komt pas de berouw
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
berouwen

berouw

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zich berouwen
    • Ik berouw me. 
  2. gebiedende wijs van zich berouwen
    • Berouw je! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zich berouwen
    • Berouw je je? 

Gangbaarheid

  • Het woord berouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.