inkeer

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·keer
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘bezinning’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1537 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord inkeer
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

inkeer m

  1. het anders gaan denken of doen als iemand zich realiseert dat die fout dacht of handelde

Werkwoord

vervoeging van
inkeren

inkeer

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inkeren
    • ... dat ik inkeer. 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord inkeer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.