inkeer
Nederlands
Woordafbreking
- in·keer
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘bezinning’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1537 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | inkeer | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
inkeer m
- het anders gaan denken of doen als iemand zich realiseert dat die fout dacht of handelde
Werkwoord
vervoeging van |
---|
inkeren |
inkeer
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inkeren
- ... dat ik inkeer.
Gangbaarheid
- Het woord inkeer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'inkeer' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.