benedenbuur
Nederlands
Woordafbreking
- be·ne·den·buur
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van beneden en buur
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | benedenbuur | benedenburen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
benedenbuur m [1]
- mensen die op een lagere verdieping van hetzelfde gebouw wonen waarin jezelf woont
- Het viel me zondagmiddag weer op, toen de benedenburen de bewoners van ons pand hadden uitgenodigd voor een koffie in kerstsfeer. Ze hadden grote, zelf gevouwen papieren ‘sneeuwvlokken’ opgehangen, een adventsster voor het raam en kerstlampjes op het balkon. Er was koffie, thee, Glühwein of iets sterkers. De eettafel stond vol: chocolade-cranberrytaart, een tulband, rumballen en kerststol natuurlijk - alles zelf gemaakt.[2]
Vertalingen
1. mensen die op een lagere verdieping van hetzelfde gebouw wonen waarin jezelf woont
Gangbaarheid
- Het woord benedenbuur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.