belijden
Nederlands
Woordafbreking
- be·lij·den
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘(een geloof) aanhangen, bekennen’ voor het eerst aangetroffen in 1282 [1]
- Afgeleid van lijden met het voorvoegsel be-
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
belijden |
beleed |
beleden |
klasse 1 | volledig |
Werkwoord
belijden
- overgankelijk een verklaring afleggen een bepaald geloof aan te hangen
- Hij beleed geen enkel geloof meer.
- in het openbaar een verklaring afleggen iets fout gedaan te hebben
- De Japanse regering moest in het openbaar belijden wat ze fout hadden gedaan in de Tweede Wereldoorlog.
Gangbaarheid
- Het woord belijden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'belijden' herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.