belfort

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bel·fort
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘toren met klokken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1276 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord belfort belforten
verkleinwoord belfortje belfortjes

Zelfstandig naamwoord

belfort o

  1. (bouwkunde), (middeleeuwen) een stedelijke wachttoren met een stormklok
    • Met een belfort toonde de stedelijke burgerij haar welvaart en macht. 
Synoniemen
  • hallentoren
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord belfort staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
53 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.