belfort
Nederlands
Woordafbreking
- bel·fort
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘toren met klokken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1276 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | belfort | belforten |
verkleinwoord | belfortje | belfortjes |
Zelfstandig naamwoord
belfort o
- (bouwkunde), (middeleeuwen) een stedelijke wachttoren met een stormklok
- Met een belfort toonde de stedelijke burgerij haar welvaart en macht.
Vertalingen
1. een stedelijke wachttoren met een stormklok
Gangbaarheid
- Het woord belfort staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'belfort' herkend door:
53 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.