bedoelen
Nederlands
Woordafbreking
- be·doe·len
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘zich ten doel stellen, aanduiden’ voor het eerst aangetroffen in 1731 [1]
- Afgeleid van doelen met het voorvoegsel be- of afgeleid van doel met het voorvoegsel be-
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bedoelen |
bedoelde |
bedoeld |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
bedoelen
- met een woord of toespeling iets of iemand aanduiden of proberen aan te duiden
- Ik bedoel maar te zeggen dat ik wél even gelijk had...
- overgankelijk iets met een bepaald oogmerk doen
- Zo kwaad was het nou ook weer niet bedoeld.
- Het was goed bedoeld.
Vertalingen
1. met een woord of toespeling iets of iemand aanduiden of proberen aan te duiden
2. iets met een bepaald oogmerk doen
Gangbaarheid
- Het woord bedoelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bedoelen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.