bankkluis
Nederlands
Woordafbreking
- bank·kluis
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van bank en kluis
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bankkluis | bankkluizen |
verkleinwoord | bankkluisje | bankkluisjes |
Zelfstandig naamwoord
bankkluis v/m [1]
- (deel van een) brandkast in een bankgebouw
- Het is een grote bankkluis, met een dikke deur, in de kelder van Paisley Park. [2]
- In een koffiehuis is een oude bankkluis omgebouwd tot een werkruimte met een Hemingway-thema, op straat zie ik een fotomozaïek van dat iconische gezicht met de volle, grijze kapiteinsbaard. [3]
Gangbaarheid
- Het woord bankkluis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bankkluis' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Bernard Hulsman 23 april 2016
- NRC Auke Hulst 1 november 2016
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.