banket
Nederlands
Woordafbreking
- ban·ket
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘feestmaal’ voor het eerst aangetroffen in 1483 [1]
- [2]
1 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | banket | banketten |
verkleinwoord | banketje | banketjes |
2 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | banket | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
banket o
- een feestelijke, officiële maaltijd
- Zij gaven gisteren een banket.
- een vet en zoet gebak van bladerdeeg dat gevuld is met spijs
- Wij vinden banket heerlijk!
Hyponiemen
- onderbanket, pindabanket, salonbanket, staatsbanket, zeebanket
Afgeleide begrippen
- banketbakker, banketbakkerij, banketdeeg, bankethammetje, banketletter, banketman, banketspijs, banketstaaf, banketwinkel
Vertalingen
1. een feestelijke, officiële maaltijd
Gangbaarheid
- Het woord banket staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'banket' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.