baksel
Nederlands
Woordafbreking
- bak·sel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | baksel | baksels |
verkleinwoord | bakseltje | bakseltjes |
Zelfstandig naamwoord
baksel o
- datgene wat gebakken is of wordt
- Zij hield haar baksel goed in de gaten door het raampje van de oven.
Gangbaarheid
- Het woord baksel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'baksel' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.