baksel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bak·sel
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van bakken met het achtervoegsel -sel.
enkelvoud meervoud
naamwoord baksel baksels
verkleinwoord bakseltje bakseltjes

Zelfstandig naamwoord

baksel o

  1. datgene wat gebakken is of wordt
    • Zij hield haar baksel goed in de gaten door het raampje van de oven. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord baksel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.