arme
![]() |
Nederlands
Woordafbreking
- ar·me
Bijvoeglijk naamwoord
arme
- verbogen vorm van de stellende trap van arm
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | arme | armen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
arme m
- iemand die weinig bezit
- Er waren erg veel armen in die streek.
Gangbaarheid
- Het woord arme staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'arme' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Deens
Woordafbreking
- ar·me
Frans
Noors
Woordafbreking
- ar·me
Naar frequentie | 6534 |
---|
Nynorsk
Woordafbreking
- ar·me
Spaans
Werkwoord
vervoeging van |
---|
armar |
arme
- aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van armar
- aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van armar
- gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van armar
vervoeging van |
---|
armarse |
arme
- aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van armarse
- aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van armarse
- gebiedende wijs (ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van armarse
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.