apparatuur

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ap·pa·ra·tuur
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘samenstel van apparaten’ voor het eerst aangetroffen in 1933 [1]
  • uit het Duits [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord apparatuur -
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

apparatuur v

  1. het geheel aan toestellen en toebehoor dat men voor een bepaalde taak benodigt.
    • Hoewel hij nooit kookte had hij toch een enorme hoeveelheid keukenapparatuur in zijn keuken staan. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord apparatuur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.