ambulancier

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • am·bu·lan·cier
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ambulancier ambulanciers
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

ambulancier m

  1. (medisch) (beroep) iemand die als bestuurder van of begeleider in een ziekenauto werkt
    • Een ambulancier van een privébedrijf voor ziekenvervoer heeft vrijdagavond zijn ziekenwagen achtergelaten in Latem in Oost-Vlaanderen terwijl achterin nog een patiënt lag. [1]
  1. (verouderd) (militair) iemand die gewonden op het slagveld helpt
    • Een warme en genegen groet aan den jongen schrijver, die thans in het Belgisch leger dient als ambulancier! [2]
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord ambulancier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
51 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Frans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /ɑ̃.by.lɑ̃.sje/
Woordafbreking
  • am·bu·lan·cier
Woordherkomst en -opbouw
  enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
mannelijk   ambulancier     le ambulancier     ambulanciers     les ambulanciers  
vrouwelijk   ambulancière     la ambulancière     ambulancières     les ambulancières  

Zelfstandig naamwoord

ambulancier m

  1. (medisch) (beroep) ambulancier
Overerving en ontlening
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.