ambivalent
Nederlands
Woordafbreking
- am·bi·va·lent
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘twee waarden hebbend’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1934 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | ambivalent | ambivalenter | ambivalentst |
verbogen | ambivalente | ambivalentere | ambivalentste |
partitief | ambivalents | ambivalenters | - |
Bijvoeglijk naamwoord
ambivalent
- op hetzelfde moment twee verschillende, meestal positieve en negatieve gevoelens hebbend
- Het dier vertoont ambivalent gedrag.
- Zij had ambivalente gevoelens bij haar nieuwe vriendje.
Vertalingen
1. op hetzelfde moment twee verschillende, meestal positieve en negatieve, waardes hebbend
Gangbaarheid
- Het woord ambivalent staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ambivalent' herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen. |
Duits
Uitspraak
- IPA: /ambivaˈlɛnt/
Woordafbreking
- am·bi·va·lent
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
ambivalent | ambivalenter | am ambivalentesten |
alle verbuigingsvormen |
Engels
Uitspraak
- Geluid: ambivalent (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /æmˈbɪvələnt/
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
ambivalent | more ambivalent | most ambivalent |
Frans
Uitspraak
- IPA: /ɑ̃bivalɑ̃/
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
mannelijk | ambivalent | ambivalents |
vrouwelijk | ambivalente | ambivalentes |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.