alluderen
Nederlands
Woordafbreking
- al·lu·de·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘zinspelen op’ voor het eerst aangetroffen in 1561 [1]
- van Frans alluder [2] met het achtervoegsel -eren [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
alluderen |
alludeerde |
gealludeerd |
zwak -d | volledig |
Gangbaarheid
- Het woord alluderen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'alluderen' herkend door:
35 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.