afzichtelijk

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·zich·te·lijk
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘wanstaltig’ voor het eerst aangetroffen in 1856 [1]
  • Afgeleid van het verouderde afzicht (lelijkheid) met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e-
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen afzichtelijkafzichtelijkerafzichtelijkst
verbogen afzichtelijkeafzichtelijkereafzichtelijkste
partitief afzichtelijksafzichtelijkers-

Bijvoeglijk naamwoord

afzichtelijk

  1. zo lelijk dat men de neiging heeft de blik elders te richten
    • Ik dat ongeluk liep hij een afzichtelijke brandwond op. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord afzichtelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.