adjunct
Nederlands
Woordafbreking
- ad·junct
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘toegevoegd functionaris’ voor het eerst aangetroffen in 1503 [1]
- uit het Latijn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | adjunct | adjuncten |
verkleinwoord | adjunctje | adjunctjes |
Zelfstandig naamwoord
adjunct m [3]
- ambtenaar of functionaris, aan een hogere toegevoegd om deze in zijn ambtsbezigheden bij te staan en bij afwezigheid te vervangen
- Die overdreven voorliefde voor het gezag had ze van haar vader, adjunct van het plaatsvervangend afdelingshoofd bij het ministerie van Posterijen, die de hiërarchie binnen zijn ministerie zag als een metafoor voor het universum. [4]
Hyponiemen
- algemeen adjunct, veiligheidsadjunct
Afgeleide begrippen
|
Gangbaarheid
- Het woord adjunct staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'adjunct' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "adjunct" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- adjunct op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Lemaitre, Pierre "Tot ziens daarboven" 2014 ISBN 9789401601931 pagina 16
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.