acuut
Nederlands
Woordafbreking
- acuut
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘plotseling opkomend (van ziekte)’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1832 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | acuut | acuter | acuutst |
verbogen | acute | acutere | acuutste |
partitief | acuuts | acuters | - |
Bijvoeglijk naamwoord
acuut
- plots ontstaan, op korte termijn verlopend, meestal ook spoedeisend ingrijpen vereisend
- Gelukkig werd de man met een acute blindedarmontsteking snel geholpen, want hij verging van de pijn.
- direct
- Je moet acuut deze brief posten, want anders kun je ontslagen worden.
Vertalingen
1. plots ontstaan, op korte termijn verlopend
Gangbaarheid
- Het woord acuut staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'acuut' herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.