accelereren
Nederlands
Woordafbreking
- ac·ce·le·re·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘versnellen’ voor het eerst aangetroffen in 1553 [1]
- afgeleid van het Franse accélérer (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
accelereren |
accelereerde |
geaccelereerd |
zwak -d | volledig |
Verwante begrippen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord accelereren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'accelereren' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "accelereren" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Wiktionnaire
- accelereren op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.