academiegebouw
Nederlands
Woordafbreking
- aca·de·mie·ge·bouw
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van academie zn en gebouw zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | academiegebouw | academiegebouwen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
academiegebouw o [1]
- centraal gebouw van een universiteit
- De koninklijke familie begint het stadsbezoek bij de Prinsenhof en legt dan 1200 meter af door de binnenstad, langs iconen als de Martinikerk, de Waag en het Academiegebouw om uiteindelijk voor het slotakkoord met onder meer het Noordpoolorkest en Arnold Veeman te eindigen op de Vismarkt.[2]
- „Mensen moeten gaan struinen in hun eigen financiële administratie, en op zolder. Ik zoek kasboekjes, maar ook rekeningen - misschien zelfs brieven waarin geruzied wordt over de erfenis. Dat verzamelen we via e-mail, maar mensen kunnen ook naar onze open dag komen, op 8 oktober in het Academiegebouw hier in Utrecht. Daar zit een team klaar dat foto’s maakt van wat mensen meenemen.[3]
Gangbaarheid
- Het woord academiegebouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Telegraaf 12 mrt. 2018 Aardbevingen krijgen aandacht op Koningsdag
- de Telegraaf MARTIJN KLERKS 15 sep. 2017 ’Meer geld maakt ons laks’
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.