acacia

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aca·cia
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘boomsoort’ voor het eerst aangetroffen in 1554 [1]
  • uit het Latijn [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord acacia acacia's
verkleinwoord acaciaatje acaciaatjes

Zelfstandig naamwoord

acacia m

  1. (plantkunde) plant uit het geslacht Acacia
  2. (plantkunde) boom van de soort Robinia pseudoacacia
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord acacia staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
89 %van de Nederlanders;
85 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Spaans

enkelvoud meervoud
acacia acacias

Zelfstandig naamwoord

acacia v

  1. (plantkunde) acacia
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.