abscis
Nederlands
Woordafbreking
- ab·scis
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘afstand van een punt tot de y-as’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- uit het Latijn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | abscis | abscissen |
verkleinwoord | abscisje | abscisjes |
Zelfstandig naamwoord
abscis v/m
- (wiskunde) de afstand tot de opstaande as van een coördinatenstelsel
- Meneer, wat is een abscis? Jongeman dat is de x-coördinaat.
Vertalingen
1. de afstand tot de opstaande as van een coördinatenstelsel
Gangbaarheid
- Het woord abscis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'abscis' herkend door:
29 % | van de Nederlanders; |
57 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.