abri
![](../I/m/Bushalte_met_abri_bankje_en_prullenbak.jpg)
Een abri.
Nederlands
Woordafbreking
- abri
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘wachthuisje’ voor het eerst aangetroffen in 1886 [1]
- uit het Frans [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | abri | abri's |
verkleinwoord | abrietje | abrietjes |
Zelfstandig naamwoord
abri m
- (verkeer) een wachthuisje bij een halte van het openbaar vervoer
- Hij schuilde in een abri tegen de motregen.
Vertalingen
1. een wachthuisje bij een halte van het openbaar vervoer
Gangbaarheid
- Het woord abri staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'abri' herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
47 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.