abhängen

Duits

Uitspraak
  • IPA: /ˈapˌhɛŋən/
Woordafbreking
  • ab·hän·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
abhängen
abhing
abgehangen
volledig

Werkwoord

abhängen

  1. onovergankelijk afhangen
  2. onovergankelijk (jongerentaal) nietsdoen, rondhangen
  3. overgankelijk afschudden (van een achtervolger)
Typische woordcombinaties
  • [1] abhängen von (met datief)
    afhangen van
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.