Vliegende slang

De vliegende slang[1] (Chrysopelea ornata) is een giftige slang uit de familie gladde slangen (Colubridae) en de onderfamilie Ahaetuliinae.

Vliegende slang
Exemplaar uit India.
Taxonomische indeling
Rijk:Animalia (Dieren)
Stam:Chordata (Chordadieren)
Klasse:Reptilia (Reptielen)
Orde:Squamata (Schubreptielen)
Onderorde:Serpentes (Slangen)
Superfamilie:Colubroidea
Familie:Colubridae (Gladde slangen)
Onderfamilie:Ahaetuliinae
Geslacht:Chrysopelea (Vliegende slangen)
Soort
Chrysopelea ornata
(Shaw, 1802)
Afbeeldingen Vliegende slang op Wikimedia Commons
Vliegende slang op Wikispecies
Portaal    Biologie
Herpetologie

Naam en indeling

De wetenschappelijke naam van de soort werd voor het eerst voorgesteld door George Shaw in 1802. Oorspronkelijk werd de wetenschappelijke naam Coluber Ornatus gebruikt.[2]

Ondersoorten

De soort wordt verdeeld in twee ondersoorten. Vroeger werd een derde ondersoort erkend, Chrysopelea ornata sinhaleya, maar dit wordt beschouwd als verouderd. De ondersoorten zijn onderstaand weergegeven, met de auteur en het verspreidingsgebied.

Naam Auteur Verspreidingsgebied
Chrysopelea ornata ornata Shaw, 1802 India, Nepal, Sri Lanka, Bangladesh, Bhutan, Myanmar, Thailand, Maleisië, Laos, Cambodja, Vietnam, China, Filipijnen
Chrysopelea ornata ornatissima Werner, 1925 ?

Uiterlijke kenmerken

De vliegende slang is een slanke soort en heeft een groene huid met zwart gepunte schubben. De lichaamslengte bedraagt één tot 1,3 meter. De kop is relatief smal, de ogen zijn verhoudingsgewijs groot. De giftanden staan achteraan in de bek. Het mannetje is van een vrouwtje te onderscheiden aan de dikkere en langere staart.

Levenswijze

De vliegende slang leeft in bomen, het voedsel van deze actieve jager bestaat uit kleine zoogdieren, vogels, hagedissen en kikkers, die worden verdoofd door een krachtige beet. Het dier rust regelmatig in bomen, maar blijft altijd alert op een mogelijke prooi. Deze soort is giftig, maar de beet is voor de mens niet echt gevaarlijk. Deze slang maakt zweefvluchten door zijn ribben te spreiden en zo zijn buikzijde breed en hol te maken. Bij bedreiging kan hij zich vanaf een hoog punt lanceren om te ontsnappen. Als dit niet lukt, dan zal het dier niet aarzelen om te bijten.[3]

Voortplanting

Een legsel bestaat meestal uit zes tot veertien eieren, die worden afgezet in aarde, strooisel of rottend hout. Pasgeboren jongen hebben een lengte van vijftien tot twintig centimeter.[3]

Verspreiding en habitat

Deze soort komt voor in Zuid- en Zuidoost-Azië in tropische regenwouden en parken en tuinen. De soort komt van nature voor in de landen India, Nepal, Sri Lanka, Bangladesh, Bhutan, Myanmar, Thailand, Maleisië, Laos, Cambodja, Vietnam, China en de Filipijnen.[2]

Bronvermelding

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.