Tand

Een tand is een harde, van zichzelf min of meer witte en gecalcificeerde structuur in de mond van veel dieren. Tanden vormen een belangrijk onderdeel van het gebit.

Veel gewervelden - mensen, andere zoogdieren, de meeste koudbloedige reptielen (behalve schildpadden) en veel vissen - hebben tanden. Amfibieën hebben geen of alleen kleine tanden. Gewervelden die geen tanden hebben zijn de moderne vogels, in plaats daarvan hebben zij een scherpe en gehoornde bek (snavel) die dezelfde functies heeft als tanden. Insecten en schaaldieren hebben ook geen tanden, in plaats daarvan hebben ze mandibelen met een analoge functie aan die van tanden bij gewervelden.

Geschiedenis

Hoe en wanneer tanden in hun huidige vorm precies zijn ontstaan is niet bekend. Een hypothese is dat tanden en kaken van gewervelden zich gelijktijdig zouden hebben ontwikkeld, maar dit lijkt te worden weerlegd door de vondst van kaakloze fossielen waarin gemineraliseerde structuren zijn aangetroffen met dezelfde histologie als die van tanden. Dergelijke structuren zijn zowel in de fossielen van gewone vissen als van kaakloze vissen aangetroffen. "Echte" tanden, dat wil zeggen met glazuur en dentine, kwamen in ieder geval al voor bij de late Conodonta, maar volgens nieuwe paleontologische inzichten moet deze evolutie los worden gezien van die van tanden zoals die tegenwoordig bekend zijn.[1][2]

Bouw en functies

De onderkaak van een rund. De tanden zijn stomp en daardoor bij uitstek geschikt voor het vermalen van planten.
De onderkaak van Edmontosaurus. Dit was een plantenetende dinosauriër met een tandbatterij
De scherpe tanden van een leeuw zijn speciaal geschikt voor het verscheuren van vlees.
Tanden maken ook onderdeel uit van het menselijke gebit.

Tanden hebben evolutionair gezien twee hoofdfuncties.

Enerzijds zijn het, net als nagels (vooral klauwen), wapens. Dieren met veel en sterke tanden zijn vaak predatoren, die er hun prooi mee vangen, doden en/of verscheuren, en/of aaseters, waarvan sommige zelfs botten kraken die de roofdieren niet klein krijgen. Daarnaast zijn er ook planteneters met sterke tanden voor een taai menu, zoals noten, maar voor de meeste, zoals herkauwers en andere grazers, volstaat een 'bot' gebit.

De andere hoofdfunctie van tanden is het afsnijden en fijnmalen van voedsel, als eerste halte in het proces van de spijsvertering. Vleeseters knippen hun prooi ermee in kleinere stukken en planteneters kauwen (en herkauwen) er hun voedsel mee. Voordat het voedsel in de slokdarm en maag komt, kan het worden fijngekauwd door de kiezen. Hoektanden houden het voedsel op zijn plaats, zodat zelfs als de prooi nog spartelt toch te eten valt. Snijtanden van herbivoren en omnivoren zijn bedoeld om groente, fruit, bladeren en/of ander plantaardig materiaal te eten.

Aan de vorm van tanden is vaak te zien wat voor voedingspatroon het dier heeft, bijvoorbeeld herbivoor, carnivoor of insectivoor. Ook hun combinatie, de alleseter, is te herkennen aan zijn polyvalente gebit.

Een giftand heeft een ingebouwde 'injectienaald', waarmee diverse slangen en andere dieren een prooi of vijand een dosis dodelijk of verlammend vergif kunnen toedienen bij elke beet.

Sommige zoogdieren zijn voorzien van slagtanden, die verscheidene functies kunnen hebben, zoals verdediging, rivalen bevechten en uiting van de fysieke conditie.

De tanden van reptielen zijn vaak conisch van vorm.

Situering

Vooral bij zoogdieren zitten de tanden meestal in de kaakholten. Bij reptielen en vissen zitten ze vaak in het verhemelte of de mondbodem. Bij sommige beenvissen bevinden de tanden zich nog verder weg, in de farynx.

Monophyodontie/ diphyodontie/polyphyodontie

Dieren die in hun leven slechts één serie tanden ontwikkelen heten monophyodonten. Zoogdieren zijn in het algemeen diphyodonten, wat betekent dat ze twee stellen tanden ontwikkelen. Bij de mens heet de eerste set dan het melkgebit en deze verschijnt bij baby's van ongeveer zes maanden (hoewel sommige baby's worden geboren met een of meer zichtbare tanden, de zogenaamde neonatale tanden). De tweede en definitieve set ontstaat in de periode van het wisselgebit. Kangoeroes, olifanten en lamantijnen vormen in dit opzicht een uitzondering op de regel voor zoogdieren, omdat ze polyphyodonten zijn.

Haaien ontwikkelen elke twee weken een nieuwe serie tanden. Hun tanden zijn niet exact dezelfde structuren als die van zoogdieren en reptielen, maar lijken er qua vorm erg op en hebben naar alle waarschijnlijkheid ook dezelfde evolutionaire herkomst.

De snijtanden van knaagdieren groeien voortdurend weer aan nadat ze door het vele knagen zijn afgesleten. De kiezen van huiscavia's, woelmuizen en leporidae groeien hun hele leven lang.

Samenstelling

De tand bestaat uit de volgende zes componenten:

Er zijn vier onderdelen als zodanig te benoemen:

Metonymie

Niet voor bijten bedoelde, maar op tanden gelijkende lichaamsdelen worden ook tand genoemd, met name de eitand waarmee de jongen van sommige (vogel- e.a.) diersoorten zich een weg door de eischaal breken ('kippen').

Bij de bladen van planten kan de bladrand 'getand' zijn.

Ook bij voorwerpen worden sommige uitsteeksels tand(en) genoemd, zoals op een tandwiel.

Zie ook

Mediabestanden die bij dit onderwerp horen, zijn te vinden op de pagina Tooth op Wikimedia Commons.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.