Soevereine Rederijkerskamer De Fonteine

De Soevereine Rederijkerskamer De Fonteine in Gent, is de nummer één onder de Belgische rederijkerskamers in Vlaanderen.

Stichting

De rederijkerskamer De Fonteine werd, korte tijd na zijn stichting, op 9 december 1448 door het Gentse stadsbestuur erkend. De Kamer koos als zinspreuk "Alst past, bi appetite" en als patroon de Heilige Drievuldigheid.

De statuten van 'De Fonteine' zijn de oudst bewaarde voor een rederijkersgezelschap. Ze benadrukken dat eerbaar vermaak een goed middel is voor de verdrijving van melancholie en ledigheid en dat niemand zich kan vervolmaken zonder de inspiratie van de Heilige Drievuldigheid. Vanaf zijn stichting legde De Fonteine zich toe op toneel en op lyrische poëzie.

Vijftiende eeuw

De Fonteine ontstond in kringen van beeldende kunstenaars, waar schilder Nicolaas van der Meersch en beeldsnijder Cornelis Boone toe behoorden.

In 1458 nam de Kamer deel aan feestelijkheden bij de intrede van hertog Filips de Goede in Gent.

In 1476 verleende hertog Karel de Stoute een voorrecht aan 'De Fonteine' waarbij zij de eerste in rang werd onder de Gentse toneelgezelschappen en zich mocht tooien met de hertogelijke kleuren.

In 1498 werd een grote schutterswedstrijd georganiseerd, bijgewoond door hertog Filips de Schone. De Fonteine organiseerde bij die gelegenheid een banket voor de rederijkersgezelschappen die de schuttersgilden hadden vergezeld.

Zestiende eeuw

De Fonteine eigende zich motu proprio de titel van hoofdkamer toe en erkende voortaan nieuwe kamers in Vlaanderen. Dit liep niet zonder problemen, want de Kamer van de Heilige Geest in Brugge en de Kamer Alpha en Omega in Ieper eisten eveneens de primauteit op.

De oudste bewaarde doopbrief van 'De Fonteine' werd op 11 juli 1517 verleend aan de Roeselaarse rederijkerskamer De Zeegbaer Herten.

In Gent moest 'De Fonteine' er voor zorgen in goede verstandhouding te leven met de drie andere rederijkerskamers (Sint-Barbara, Sint-Agnete en Mariën Theeren) en zich door hen als primus inter pares te doen aanvaarden. Hij had onder meer de andere kamers nodig om samen op te treden tegen de 'invasie' van de uit Mechelen overgekomen rederijkerskamer De Balsemblomme die zich als 'hoofdkamer' opwierp of om bij het stadsbestuur subsidies aan te vragen.

In 1539 organiseerde 'De Fonteine' een grote toneel- en refreinwedstrijd. Negentien gezelschappen uit Vlaanderen en Brabant namen er aan deel. Deze wedstrijd kende een eerder vervelende nasleep. Binnen de overheid werd een verband gelegd tussen die belangrijke bijeenkomst en de Gentse opstand tegen keizer Karel V die uitbrak kort na de wedstrijd. Men had ook vastgesteld dat verschillende van de opgevoerde spelen van zinne blijk gaven van belangstelling zo niet sympathie voor de nieuwe gedachten die verspreid werden door lutheranen en doopsgezinden.

De centrale overheid nam vooral aanstoot aan het drukwerk waarin de opgevoerde spelen werden gepubliceerd en de 'revolutionaire' ideeën aldus een nog ruimere verspreiding kregen.

Het belette niet dat 'De Fonteine' ongemoeid werd gelaten en gewoon verder werkte. Dit uitte zich onder meer door de deelname aan wedstrijden georganiseerd door andere rederijkerskamers. Zo nam 'De Fonteine' deel aan wedstrijden in Leuven in 1478, in Hulst in 1483, in Antwerpen in 1496, in Kortrijk in 1512, maar ook na 1539 in Deinze in 1542 en in Aalst in 1551.

In de tweede helft van de zestiende eeuw werd het anders en trok de Kamer zich terug binnen de eigen leefwereld. Hij nam niet langer deel aan wedstrijden buiten de stad en doopte geen nieuwe rederijkersgezelschappen meer. De 'Fonteine' werd duidelijk hervormingsgezind en bleef, net zoals andere kamers, actief tijdens de Calvinistische Republiek (1577-1584).

Zeventiende eeuw

Mogelijk werd daardoor de werking stilgelegd na de verdwijning van het calvinistisch bestuur. Feit is dat in 1608 de stad Gent nieuwe statuten verleende aan 'De Fonteine' en duidelijk een zekere breuk was vast te stellen met de vroegere 'Fonteine'.

Alvast wierp de nieuwe 'Fonteine' zich opnieuw op als soevereine hoofdkamer in Vlaanderen. Zo was de Kamer betrokken bij de uitbouw van een rederijkersnetwerk in het Land van Waas.

De verdere rederijkersactiviteiten in de zeventiende eeuw hebben weinig sporen nagelaten.

Achttiende eeuw

Wel bleek in 1700 dat de 'Fonteine' nog altijd springlevend was. Hij bleef actief als dichtgenootschap, en liet zich ook meer en meer weer gelden als toneelgezelschap. De opvoeringen gingen door in de schouwburg "het Ganxken", dicht bij het Sint-Baafsplein en toegankelijk langs een smalle gang in de Mageleinstraat. Later verwierf De Fonteine in de Oude Houtlei een eigen schouwburg, de "Parnassusberg".

In de Franse tijd voerde de 'Fonteine' vooral vertalingen op van Franse auteurs (Voltaire, Molière, Pelletier de Volmeranges) of Franse komische opera's, naast werken uit het Duitse repertoire (Kotzebue).

Negentiende eeuw

In 1819 werd 'De Fonteine' door koning Willem I der Nederlanden tot koninklijke maatschappij verheven. Jan Frans Willems was hoofdman van 'De Fonteine' van 1841 tot 1846. Zijn activiteit leidde tot het schrijven en opvoeren van Vlaams toneelwerk van auteurs zoals Prudens van Duyse, Victor Lemaire, Pieter de Cort, Willem Rogghé en Willems zelf.

In de tweede helft van de negentiende eeuw vonden de toneelvoorstellingen van 'De Fonteine' plaats in de Minardschouwburg. Onder de bestuursleden in die tijd trof men onder meer aan: Constant Serrure, Napoleon Destanberg en Karel Ondereet. De toneelactiviteiten vielen echter grotendeels weg na de oprichting van het professionele gezelschap Het Nederlandsch Tooneel van Gent in 1871. 'De Fonteine' evolueerde daarop in de richting van een geleerd genootschap.

Twintigste eeuw

In volle oorlogstijd publiceerde De Fonteine in 1943 zijn eerste Jaarboek, gewijd aan historisch en letterkundig onderzoek van de oudere en nieuwere rederijkersliteratuur en -cultuur. Sedertdien verschenen meer dan veertig delen en is dit uitgegroeid tot de enige wetenschappelijke publicatie die gewijd is aan het typische aspect van de Nederlandse cultuur dat de rederijkerij is.

Tegelijk zet de Fonteine zijn activiteiten verder als Soevereine hoofdkamer, door erkenning te verlenen aan toneelgezelschappen als rederijkerskamer.

Archieven

De Soevereine rederijkerskamer 'De Fonteine' bewaart een uitgebreid archief waar onder meer deel van uitmaken:

  • Het eigen archief met documenten vanaf 1700: resolutieboeken, verslagen van vergaderingen, rekeningen, ledenlijsten, brieven, foto's enz.
  • Circa 1.300 gedrukte toneelstukken uit de 17de, 18de, 19de en 20ste eeuw.
  • Circa 200 toneelstukken in handschrift uit de 19de en 20ste eeuw.
  • Circa 200 partituren van zangstukken uit de 18de en 19de eeuw.
  • Eremedailles en vlaggen.

Voornaamste bron

  • Anne-Laure VAN BRUAENE & Freddy VAN BESIEN, Historiek van de Soevereine Rederijkerskamer De Fonteine in Gent.

Literatuur

  • Philip BLOMMAERT, Beknopte geschiedenis der kamers van rhetorica te Gent, in: Belgisch Museum, 1837.
  • Philip BLOMMAERT, Geschiedenis der rhetorrykkamer De Fonteine te Gent, 1847.
  • Victor SPEECKAERT, De Fonteyne als “Vrij Souvereyn Hoofd-Gilde der Rhetoriken van Vlaanderen”, in: Oostvlaamsche Zanten, 1942.
  • Antonin VAN ELSLANDER, De Instelbrief van de Rederijkerskamer “De Fonteine” te Gent (9 december 1448), in: Jaarboek de Fonteine, 1948-49.
  • Maurits VANDECASTEELE, Letterkundig leven te Gent van 1500 tot 1539, in: Jaarboek de Fonteine, 1966.
  • Ada DEPREZ, Pieter Joost de Borchgrave en de Fonteine: een pennetwist uit 1812, in: Jaarboek De Fonteine, 1967.
  • Maurits VANDECASTEELE, Jezus met de Balsembloem en de Fonteine als Vlaamse hoofdkamers, 1493-1539, in: Jaarboek de Fonteine, 1971-72.
  • Peter ARNADE, Realms of Ritual. Burgundian Ceremony and Civic Life in Late Medieval Ghent, 1996.
  • Anne-Laure VAN BRUAENE, “Abel in eenighe const”. Claeys vander Meersch, meester-schilder, en de jonge Fonteine (1448-1476), in: Jaarboek de Fonteine, 1999-2000.
  • Anne-Laure VAN BRUAENE, the Publication of the Ghent Plays of 1539 and the Reaction of the Authorities, in: Dutch Crossing, 2000.
  • Freddy VAN BESIEN, De Fonteine op het eind van de achttiende eeuw, in: Jaarboek de Fonteine, 2003-2004.
  • Freddy VAN BESIEN, De Fonteine in de eerste helft van de achttiende eeuw, in: Jaarboek de Fonteine, 2005.
  • Anne-Laure VAN BRUAENE, Om beters wille. Rederijkerskamers en de stedelijke cultuur in de Zuidelijke Nederlanden (1400-1650), Amsterdam, University Press, 2008.
  • Freddy VAN BESIEN, De Koninklijke Maatschappij van Rhetorica De Fonteine tijdens het Verenig Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830), in: Jaarboek De Fonteine, 2009.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.