Roerende voorheffing

De roerende voorheffing is in België (in het algemeen) een voorschot (voorheffing) op de inkomstenbelasting die geheven wordt op inkomsten uit roerende goederen zoals obligaties, fondsen, aandelen en spaarboekjes. In België wordt het woord "goederen" ook gebruikt voor sommige niet-tastbare waarden. De roerende inkomsten bestaan voornamelijk uit intresten uit obligaties, dividenden uit aandelen, of bij het verkopen van bepaalde beleggingsfondsen. De gewone aanslagvoet bedraagt 30%.[1] Ze wordt ingehouden door de bank of de onderneming die de intrest uitbetaalt of de vennootschap dat het dividend uitkeert. Het uitbetalend organisme moet de belasting onmiddellijk doorstorten naar de overheid.[2]

Vrijstelling spaarboekjes
Jaar van
inkomsten
Vrijstelling
2019- € 980
2018 € 940
2013-2017 € 1.880
2012 € 1.830
2011 € 1.770

Deze roerende voorheffing is voor particulieren bevrijdend of libertoir. Dat wil zeggen dat er geen afrekening van personenbelasting meer gebeurt. Er is dan geen aangifteplicht voor intresten of dividenden die deze voorheffing ondergaan hebben. Personen met een laag inkomen kunnen deze roerende inkomsten toch aangeven in de personenbelasting om een (gedeeltelijke) terugbetaling te vragen. Dit is evenwel slechts mogelijk voor bepaalde roerende inkomsten.[3] Ondernemingen geven ontvangen roerende inkomsten aan in de bedrijfsboekhouding en worden belast via de vennootschapsbelasting.

Voor de wettelijk gereglementeerde spaarboekjes was er een vrijstelling tot € 1.880 aan (bruto) jaarlijkse intresten (inkomstenjaar 2013-2017, met een effectieve belasting van 15% op het deel boven het vrijgestelde bedrag). De vrijstelling werd vanaf aanslagjaar 2019 verlaagd. Ter compensatie kwam er een gedeeltelijke vrijstelling op roerende voorheffing op dividenden, om het beleggen in aandelen aan te moedigen, te verrekenen via de personenbelasting.[4]

Historiek

Tarieven roerende voorheffing voor beleggingen
Periode Aanslagvoet
2017- 30%
2016 27%
2013-2015 25%
?-2012 15%
?-? 25%

Voor de inkomsten 2012 werd er eenmalig een aangifteplicht ingevoerd, plus een dematerialisatietaks van 1%. Voor personen die meer dan € 20.020 aan jaarlijkse roerende inkomsten genoten werd een extra taks van 4% geheven op het supplementaire bedrag. Men kon vrijgesteld worden van de aangifteplicht door onmiddellijk 25% voorheffing te betalen. Nadien werd de roerende voorheffing terug bevrijdend en was er opnieuw geen aangifteplicht meer.

Sinds 2013 was er voor zowel interesten als voor dividenden een roerende voorheffing van 25% van toepassing. Hierop zijn slechts enkele uitzonderingen: gereglementeerde spaarboekjes, bepaalde overheidsobligaties en vastgoedbevaks die in residentieel vastgoed investeren, met een tarief van 15%.

Voor 2016 gold er een roerende voorheffing van 27%.

Vanaf 2017 geldt een roerende voorheffing van 30%. Bepaalde uitzonderingen (spaarboekjes, staatsbonds) blijven evenwel van kracht.[5]

Tot in de jaren 1980 was er al een roerende voorheffing van 25%, die nadien werd verminderd tot 15% om het nationaal sparen aan te moedigen, en om de kapitaalvlucht te ontmoedigen (onbelast interesten ontvangen in het buitenland was toen eenvoudig omdat er nog geen internationale uitwisseling was van bankrekeningsaldi tussen de banken en de overheid). Dit fiscaal toerisme was niet meer mogelijk na 2006. Belastingplichtigen moeten sindsdien aangeven dat men buitenlandse rekeningen heeft.

In het inkomstenjaar 2018 was er tevens de effectentaks, die 226 miljoen euro opbracht.[6] Na betwisting werd de belasting vanaf 2019 terug afgeschaft.[7]

Sommige politieke partijen zouden de volledige roerende voorheffing willen laten verrekenen via de belastingaangifte waardoor roerende inkomsten zouden worden belast aan de marginale aanslagvoet (welke voor de meeste burgers meer dan 30% zal bedragen).

Andere roerende inkomsten

Maximale vrijstelling op dividenden
Jaar van
inkomsten
Bruto
vrijstelling
Maximum
netto teruggave
2019 € 800 € 240
2018 € 640 € 192

Dividenden van coöperatieve aandelen werden tot 2017 aan de bron vrijgesteld van belastingen tot een bedrag van € 190 per belastingplichtige. Vanaf inkomstenjaar 2018 worden deze dividenden eveneens aan de bron belast door de coöperatieve onderneming en kan de voorheffing net als voor de andere dividenden tot een bepaald bedrag worden gerecupereerd via de personenbelasting.[4]

Daarnaast wordt ook de opbrengst van de verhuur van tastbare roerende goederen, zoals schepen, auto's of toneelkostuums als roerende inkomsten beschouwd. In dit geval zijn veel situaties waarin er vrijstelling van roerende voorheffing voorzien is. Met name wanneer deze opbrengsten inbegrepen zijn in de boekhouding van een onderneming, maken zij gewoon deel uit van de belastbare winst.

Voor beroeps- en onroerende inkomsten uit Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland kan de belastingplichtige de meest gunstige verrekening kiezen.[8] Zie voor de internationale aspecten van de roerende voorheffing: belastingverdrag.

Effectentaks

Sinds het inkomstenjaar 2018 is een jaarlijkse effectentaks van 0,15% verschuldigd op het totale kapitaal van effectenrekeningen per belastingplichtige als het gemiddelde totaal belastbaar kapitaal tijdens 4 kwartalen ten minste € 500.000 bedraagt. Gezamenlijke effectenrekeningen worden hierbij virtueel verdeeld over de mandatarissen. Pensioenrekeningen, levensverzekeringen en een aantal andere beleggingen worden niet in aanmerking genomen. De belastingplichtige draagt zelf de verantwoordelijkheid voor de aangifte en de betaling van de eventuele effectenbelasting. De afrekening gebeurt telkens op 30 september. Als er maar een enkele bank betrokken is stort de bank automatisch het verschuldigde bedrag. Zijn meerdere banken betrokken dan kan de rekeninghouder bij iedere bank een opt-in registreren waardoor de belasting aan de bron wordt ingehouden. Als er geen opt-in is moet de rekeninghouder zelf zorgen voor de aangifte en vereffening van de taks. Indien het totaalbedrag over alle banken minder dan € 500.000 bedraagt moet de belastingplichtige niets doen. De verrekening gebeurt buiten de personenbelasting maar houders van meerdere kleinere effectenrekeningen moeten dit feit wel verplicht aangeven op hun belastingaangifte.[9]

De bedoeling van de effectentaks is een verschuiving van belasting op arbeid naar belasting op kapitalen. Er was kritiek op de effectentaks dat ze niet eerlijk zou zijn omdat bepaalde beleggingen niet worden belast, namelijk effecten op naam (buiten effectenrekening), vastgoedcertificaten, en afgeleide producten zonder waarborg (swaps, opties, turbo’s...). Er was tevens onduidelijkheid tussen banken over blote eigenaars en vruchtgebruikers.[10] Buitenlandse banken zouden ook administratief benadeeld worden. Tevens kan de taks eenvoudig vermeden worden door b.v. schenkingen van ouders aan kinderen, wat enkel kan als kinderen meerderjarig zijn.

Het Grondwettelijk hof heeft de belasting ik oktober 2019 nietig verklaard na een klacht van 7 benadeelden. De taks kan niet meer worden ingehouden na de referentieperiode die eindigt op 30 september 2019. Geïnde belastingen kunnen niet worden teruggevorderd.[7] tenzij bij een foutieve aanslag.[11]

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.