Kerkuil

De kerkuil (Tyto alba) is een vogel uit de familie Tytonidae.

Kerkuil
IUCN-status: Niet bedreigd[1] (2012)
Taxonomische indeling
Rijk:Animalia (Dieren)
Stam:Chordata (Chordadieren)
Klasse:Aves (Vogels)
Orde:Strigiformes (Uilen)
Familie:Tytonidae (Kerkuilen)
Geslacht:Tyto
Soort
Tyto alba
(Scopoli, 1769)
Verspreidingsgebied van de kerkuil, Amerikaanse kerkuil en oostelijke kerkuil.
Afbeeldingen op Wikimedia Commons
Kerkuil op Wikispecies
Portaal    Biologie
Vogels

Kenmerken

Zoals bij veel andere uilen (en ook roofvogels) is het vrouwtje iets groter en zwaarder dan het mannetje. De vogel heeft een dikke kop met donkere ogen en is aan de bovenzijde goudbruin gevlekt en aan de onderzijde licht gestippeld. Deze uil is 33 tot 39 cm lang en heeft lange poten.[2]

Leefwijze

’s Nachts gaat de kerkuil op zoek naar kleine knaagdieren en soms ook kleine vogels. Hij jaagt vanaf een lage zitpost of vliegt laag over de grond. Boomholten, ruïnes, schuren en bijgebouwen worden als rust en nestruimte gebruikt.

Verspreiding

Deze soortgroep is zeer wijdverbreid en komt voor in Amerika, Europa, Azië, Australië en Afrika. De soort Tyto alba sensu stricto komt voor in Europa, West-Azië en Afrika. Hij leeft in open of half-open laaglandgebieden waaronder cultuurland als steden, dorpen en landbouwgrond.

Voortplanting

Het legsel bestaat uit vier tot zes spierwitte eieren.

Taxonomie

Over het grote aantal beschreven ondersoorten van de kerkuil is geen consensus. Uit moleculair genetisch onderzoek bleek dat de in de Nieuwe Wereld en het Oriëntaals gebied voorkomende ondersoorten van de kerkuil als afzonderlijke clades kunnen worden opgevat.[3] Deze groepen van ondersoorten zijn afgesplitst als nieuwe soorten, zoals de Amerikaanse kerkuil (T. furcata) en de oostelijke kerkuil (T. javanica).[4] De onderstaande lijst volgt de IOC World Bird List.[5]

Twee ondersoorten (T. a. alba en T. a. guttata) komen in Nederland voor.

  • T. a. alba (Scopoli, 1769): Noordwest-Afrika, westelijk en zuidelijk Europa tot de Balkan. De onderzijde van deze soort is volledig wit met kleine stippels en vlekken. Ook de bovendelen zijn veel lichter (grijzer) van kleur. Deze lichte vorm is zeldzaam in Nederland.
  • T. a. guttata (Brehm, 1831): Noord- en Midden-Europa, Balkan, Oekraïne (inclusief Nederland[2]. De hartvormige vrijwel witte gezichtssluier is rond de zwarte ogen roodbruin tot lichtbruin gekleurd. De vleugels zijn asgrijs met oranjebruin, overspikkeld met langwerpige, zwart-witte druppelvlekjes, die vanaf de bovenkop naar de vleugeldekveren steeds groter worden. Verder zijn de grijze partijen fijn dwarsgestreept. Over de slag- en armpennen lopen duidelijke brede dwarsbanden van oranjebruin en grijs. De staart heeft dezelfde tekening. Borst- en buikzijde zijn oranjegeel tot donkerbruin, gespikkeld met donkerbruine, ruitvormige vlekjes. Bij het uitslaan van de vleugels is de spikkeling ook te zien op de lichtgekleurde ondervleugels. De poten zijn tot aan de tenen bedekt met witte haren. Toch is het een lichtgekleurde vogel die vooral in de vlucht een bijna witte indruk maakt.
  • T. a. ernesti (Kleinschmidt, 1901): Corsica en Sardinië. Een erg blanke ondersoort met een puur witte, vaak ongevlekte onderzijde. Bovenzijde is geel-bruinig met een grijze waas. Gezichtssluier is wit met een bruine waas tussen de ogen en de basis van de snavel.
  • T. a. erlangeri (Sclater, 1921): Kreta, Cyprus, Nabije Oosten tot het zuiden van Iran. Vergelijkbaar met T. a. ernesti. Vleugels en staart zijn donkerder en breder gestreept. Onderzijde meer gestippeld.
  • T. a. schmitzi (Hartert, 1900): Madeira
  • T. a. gracilirostris (Hartert, 1905): Canarische eilanden voornamelijk Fuerteventura en Lanzarote. Snavel is slanker dan bij andere ondersoorten.
  • T. a. detorta Hartert, 1913: Kaapverdië
  • T. a. poensis (Fraser, 1843): Afrika ten zuiden van de Sahara, Bioko
  • T. a. thomensis (Hartlaub, 1852): São Tomé
  • T. a. hypermetra (Grote, 1928): Comoren Is. en Madagaskar, vergelijkbaar met T. a. guttata, maar groter.

Status in Nederland

Tot in de jaren 1950 broedden er in Nederland tussen de 1800 en 3500 paar kerkuilen. In de jaren 1960 ging dit hard achteruit. De strenge winter van 1963 bracht ook nog eens grote schade toe. Veranderingen in het agrarisch bedrijf, zoals de vervanging van graanschuren door voedersilo's werkten ook nadelig, omdat deze schuren een geliefd jachtterrein waren van de kerkuil. Na nog een strenge winter werd een dieptepunt bereikt in 1979 met hoogstens nog 100 broedparen kerkuilen in Nederland.[6]

Het plaatsen en onderhouden van speciale nestkasten voor deze uilensoort (in combinatie met zachte winters) bleek enorm succesvol. Hiervoor bestaat in Nederland een landelijke organisatie met ongeveer 1000 vrijwilligers die in 16 regio’s ruim 10.000 kerkuilnestkasten beheren en controleren.[7] Na 1989 ging het mede dankzij deze activiteiten steeds beter met de kerkuil. In 2007 schatte SOVON het aantal broedparen op 1.150 - 2.000 paar.[8] De vogel blijft nog wel bedreigd door de enorme toename van het autoverkeer en de eenvormigheid van het agrarische cultuurlandschap.[6] Daarom staat de kerkuil nog als kwetsbaar op de Nederlandse rode lijst.

Status in Vlaanderen

Eind van de jaren 70 stond de Kerkuil (Tyto alba) op de "Rode lijst" van de met uitsterven bedreigde diersoorten in België. Op het einde van 1979 werd een werkgroep opgericht met als voornaamste doel het behoud van de Kerkuil als broedvogel in dat land.

In Vlaanderen werd in 1980 door de Kerkuilwerkgroep (toen nog de 'Werkgroep Bescherming Roofvogels', later het 'Nationaal Kerkuilproject') een grootscheepse inventarisatie opgezet. Een gelijkaardige, maar veel kleinschaliger actie werd in Wallonië op touw gezet. Al snel bleek een nijpend tekort aan broedgelegenheid aan de basis te liggen van de sterke achteruitgang van het Kerkuilbestand.

Tot en met de zomer van 1986 zag het er voor de Kerkuil niet al te best uit, zijn toekomst was onzeker. Honderden speciale nestkasten werden opgehangen in kerken, schuren, molens, opslagplaatsen, en zelfs bewoonde huizen werden voor de Kerkuil aantrekkelijk gemaakt. Heel wat aandacht en zorg werd ook besteed aan het voedselaanbod, vooral in de onmiddellijke omgeving van broedplaatsen. Vanaf 1987 is er sprake van een explosieve comeback. Opeenvolgende zachte winters en het baanbrekend werk van de Kerkuilwerkgroep hebben de populatie teruggebracht op het niveau van voor de strenge winter ’62-’63, met meer dan 1000 broedparen in Vlaanderen. Daarentegen zijn er voor Wallonië (het Frans sprekende deel van België) géén globale cijfers gekend.

Aanzicht

Kerkuil rustend op een paaltje in het veld

De kerkuil is ongeveer 35 cm groot en heeft een vleugelspanwijdte van 95 cm. De bovenzijde (rugzijde) heeft een goudbruine tot leigrijze grondkleur en is gespikkeld. De onderzijde varieert van roestbruin tot wit en kan al naargelang de verschillende ondersoorten helemaal wit tot gespikkeld zijn. Hij is zeer goed herkenbaar aan zijn hartvormig wit gezicht (de sluier), met de donkere ogen pal naar voor gericht.

Afmetingen
Vrouwtje: Totale lengte 34-40 cm, gewicht: tot 570 g
Mannetje: Totale lengte 32-38 cm, gewicht: tot 470 g

Voortplanting en levensduur

In het wild worden kerkuilen gemiddeld 4-6 jaar. In gevangenschap kunnen kerkuilen 10-15 jaar oud worden, of meer, afhankelijk van de verzorging (dieet, behuizing enz.). De kortere levensduur in het wild is dikwijls te wijten aan verkeersongevallen en verdringing als gevolg van verstedelijking. Voortplanting geschiedt doorgaans na het tweede en derde levensjaar en begint meestal in april/maart. De broedperiode valt samen met een overvloed aan kleine knaagdieren en grote insecten in het voorjaar. Het mannetje lokt het vrouwtje, dat tot twee keer per jaar een legsel produceert. Een legsel bestaat uit 3-7 eieren. Na het uitkomen van de eieren brengt het mannetje voedsel naar het nest dat door het vrouwtje wordt bewaakt. Kerkuilen nestelen doorgaans in donkere, verscholen ruimten in schuren van boerderijen, kerktorens of andere gebouwen waar ze in en uit kunnen vliegen. Dit is meestal in de nabijheid van een bosrijke omgeving met weilanden waar ze goed kunnen jagen. Kerkuilen vormen zogenaamde broedparen en wisselen niet van partner. Dit is in gevangenschap ook het geval.

Zie de categorie Tyto alba van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.