Gastarbeider

Met gastarbeiders worden in Nederland en Vlaanderen werkende mensen bedoeld die tijdelijk naar een ander land komen om daar arbeid te verrichten. De beweegredenen zijn vrijwel altijd economisch: er is te weinig werk in het thuisland en er is een tekort aan arbeiders in het gastland.

Gastarbeiders op hun gezamenlijke kamer in een Duits pension in de jaren 70

Tijdelijk houdt in dat het de bedoeling is terug te keren naar het land van herkomst. Wanneer dat niet het geval is, is er sprake van immigratie en wordt de gastarbeider een immigrant.

Geschiedenis

Overal waar behoefte was en is aan arbeiders werden deze, al dan niet vrijwillig, van elders gehaald. Als dat niet op vrijwillige basis gebeurde, noemde men dat slavernij en de arbeiders slaven. Het verschijnsel gastarbeider is internationaal en van alle tijden.

In 1519 bijvoorbeeld nam Augustin Grimaldi, toenmalig bisschop van Grasse in Frankrijk en overste van de monniken van het klooster op een van de eilanden 'Lérins' voor de kust van Cannes, het initiatief om naast een van hun abdijen ten noorden van Cannes het stadje Valbonne te bouwen. Zijn bedoeling was de streek weer leven in te blazen nadat de bevolking in de omgeving van Cannes en wijde omtrek door de pest in 1351 behoorlijk was uitgedund. De monniken haalden om hun uitgebreide landerijen te bewerken veel gastarbeiders avant la lettre uit Italië, die onderdak vonden in het stadje Valbonne. Tot op heden wonen in die omgeving daarom nog veel in die tijd ingeburgerde Fransen met Italiaanse namen.

Na de Tweede Wereldoorlog kwamen er veel gastarbeiders naar de rijkere West-Europese landen, vanaf 1949 voornamelijk voor de kolenmijnen, onder meer uit Polen, Joegoslavië, Griekenland en Italië.[1][2]

Nederland

In Nederland was er ook vóór de Tweede Wereldoorlog al, ondanks de heersende crisis, gastarbeid. Al sinds de vroegmoderne tijd kwamen met name uit Duitsland jaarlijks tienduizenden seizoensarbeiders naar Nederland (zogenaamde 'hannekemaaiers', of 'Hollandgängers' in het Duits). Velen van hen vestigden zich permanent in Nederland. In 1930 werkten zo'n 12.000 buitenlandse arbeidskrachten in de Limburgse mijnen, ongeveer één derde van het totaal aantal mijnwerkers als gevolg van onvoldoende ervaren Nederlandse mijnwerkers. Zij kwamen vooral uit Duitsland, Polen en Slovenië. Wegens de crisis in de jaren 30 moesten de mijnen inkrimpen: in 1939 was het aantal gastarbeiders teruggelopen tot 3.400, 10% van het totaal aan mijnwerkers.[2]

Begin jaren 60 werden ten dienste van de zware industrie mensen geworven uit landen als Italië, Spanje en Portugal. In 1964 sloot de Nederlandse regering een wervingsovereenkomst met Turkije, in 1969 volgde Marokko. Veel gastarbeiders vonden al zoekend naar betere werkomstandigheden in de omliggende landen ook zelf de weg naar Nederland.[3]

In Nederland werd de werving van gastarbeiders beëindigd in 1973 tijdens het kabinet-Den Uyl (PvdA). Op dat moment waren er bijvoorbeeld 22.000 Marokkanen in Nederland. Ondanks dat er niet meer geworven werd en het de bedoeling was dat de gastarbeiders terugkeerden naar het land van herkomst, nam het aantal migranten alleen maar toe. In 1980 telde Nederland 72.000 Marokkanen, in 1990 168.000 en in 2008 335.127.[4]

Sinds 2004 geldt het vrij verkeer voor werknemers binnen de Europese Unie.[5]

Van 'gastarbeider' tot 'arbeidsmigrant' en 'allochtoon'

Formeel gezien is iedereen die buiten het eigen land geboren is en daar een tijdje komt werken, een gastarbeider. Het is echter in het dagelijks spraakgebruik niet de gewoonte om West-Europeanen met die term aan te duiden.

Er zijn al vele termen gehanteerd om de groepen migranten en hun kinderen in Nederland en Vlaanderen te duiden. Gastarbeider is er daar één van, waarbij de nadruk ligt op de tijdelijkheid van het verblijf - als gast. Een synoniem hiervoor uit de ambtelijke terminologie is arbeidsmigrant, waarbij de nadruk ligt op arbeid.

De terminologie bleek voortdurend aan wijziging onderhevig omdat geen van de de termen een accurate beschrijving gaf van de diverse bevolking, waardoor de termen na enige tijd een negatieve lading kregen en moeilijk hanteerbaar werden of als maatschappelijk onaanvaardbaar (discriminerend) werden beschouwd.

Tegenwoordig is "allochtoon" de meest gebezigde term voor de groep van voormalige gastarbeiders uit de jaren zestig en zeventig en hun nageslacht. De nadruk is hierbij verschoven naar het 'vreemdeling' zijn. Het begrip 'allochtoon' wordt onderverdeeld in westerse allochtoon en niet-westerse allochtoon. Onder westerse allochtonen wordt volgens het CBS verstaan: personen met ten minste één ouder of grootouder afkomstig uit Europa (exclusief Turkije), Noord-Amerika, Oceanië, Indonesië en Japan.[6] De term zegt niets over de huidskleur of etniciteit van de uit die landen afkomstige personen. Met de term 'niet-westerse allochtoon' wordt derhalve geen niet-blanke persoon bedoeld, hoewel dit wel zo bedoeld was door de bedenker van het woord, Hilda Verwey-Jonker. Aangezien volgens sommigen de term 'allochtoon' een negatieve connotatie heeft, werd in 2006 door de PvdA-fractie in de Amsterdamse gemeenteraad een voorstel ingediend, om het gebruik van de term 'allochtoon' in officiële stukken te verbieden. Bij gebrek aan een alternatief bleek dit niet haalbaar. Sinds eind 2016 zijn de meeste overheidsinstellingen en media gestopt met het gebruik van het woord 'allochtoon'.

Zie ook

Zie de categorie Gastarbeiter van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.