De Geheime Leer

De Geheime Leer (The Secret Doctrine) is een werk van de theosofe Helena Petrovna Blavatsky, dat in 1888 in twee delen verscheen. Het heeft als ondertitel: de synthese van wetenschap, religie en filosofie. Eerder schreef zij Isis Ontsluierd (1877). Het eerste deel gaat over 'het ontstaan van de kosmos' en het tweede over 'het ontstaan van de mens'. Later verscheen er nog een deel, maar dat was onder Annie Besant, die leider werd van de 'Theosophical Society' (TS), na Blavatsky's overlijden in 1891.

In dit werk zet Blavatsky de leer uiteen van een 'universele wijsheidsreligie', die uit archaïsche dus oeroude tijden stamt. Ze wil door vergelijkend godsdienstonderzoek aantonen dat de religies wereldwijd als zovele takken van dezelfde oerstam zijn gegroeid. Ooit zou er wereldwijd een religie zijn geweest.

Ze zou bij het schrijven onder meer geholpen zijn door Mahatma's (de 'oudere Broeders', grote zielen of vervolmaakte mensen). Ze verzamelde overal informatie vandaan en kenschetste haar eigen bijdrage slechts als het touwtje dat een boeket bloemen bijeenhoudt (een citaat van de filosoof Montaigne).[1]

Eerste deel

Het eerste deel, over het ontstaan van de kosmos, is verdeeld in drie afdelingen: 'Kosmische evolutie, vertaling van zeven stanza's met toelichtingen uit het geheime boek van Dzyan' (I), 'De ontwikkeling van de symboliek in benaderde volgorde' (II) en 'Een confrontatie van de wetenschap met de geheime leer' (III).

Het boek van Dzyan in het Senzar zou ten grondslag liggen aan de Kiu-ti, Siphrah Dzeniouta, Sepher Jezirah, Shu-King, Boeken van Thoth Hermes, Purana's, Chaldeeuwse Boek van de Getallen (de Kabbala van de christelijke mystici is ervan de 'verminkte kopie'[2]) en Pentateuch.

De Geheime Leer is een benadering 'van de oudste grondslag van alle latere kosmogonieën', 'de verzamelde wijsheid van de eeuwen', geschreven 'onder de meest ongunstige omstandigheden', die 'veel meer achterhoudt dan het vrijgeeft'.

De zeven stanza's gaan over:

  • I. De nacht van het heelal
  • II. Het denkbeeld van differentiatie
  • III.Het ontwaken van de kosmos
  • IV. De zevenvoudige hiërarchieën
  • V. Fohat: het kind van de zevenvoudige hiërarchieën
  • VI. Onze wereld, haar groei en ontwikkeling
  • VII.De voorvaderen van de mens op aarde

Archaïsche kosmogonie

Het 'ene homogene goddelijke SUBSTANTIE-BEGINSEL, (is) de ene grondoorzaak' en 'het Heelal is de periodieke manifestatie van deze onbekende absolute essentie', wat 'het best (wordt) beschreven als noch geest noch stof, maar beide. 'Parabrahmam en Mulaprakriti' zijn in werkelijkheid één. (..)

Een Heelal (zonnestelsel) komt tot manifestatie na een periode van pralaya (ontbinding, rust). De periode van manifestatie wordt manvantara genoemd, de tijdscyclus tussen twee Manu's in. Een Dag van Brahmâ (een kalpa, duizend mahayuga's) is een periode van veertien manvantara's en één satya yuga en duurt 4.320.000.000 jaar. Een Nacht (pralaya) volgt op een Dag en duurt even lang. Een leven van Brahmâ duurt een 'Eeuw' (maha kalpa), dat zijn honderd jaren van driehonderdzestig dagen én nachten. Er zijn pralaya's (rustperioden) van verschillende duur. De kosmogonie betreft een Dag van Brahmâ en volgens De Geheime Leer zijn er (in 1887) 1.955.884.687 jaar verstreken sinds 'het begin van de kosmische evolutie', die betrekking heeft op ons zonnestelsel.[3]

Er bestaat niet zoiets als 'dode' of 'blinde' stof, evenmin als er een 'blinde' of 'onbewuste' wet is (..) De hele Kosmos wordt geleid, beheerst en bezield door een bijna eindeloze reeks hiërarchieën van bewuste wezens ['Dhyan Chohans', (Aarts)engelen, goden, 'boodschappers'] (..), werktuigen (..) van de karmische en kosmische wetten. (..) ieder van die wezens is òf een mens geweest, òf bereidt zich voor er een te worden.' De mens 'is samengesteld uit de essenties van al die hemelse hiërarchieën. (..) De hoge planeetgeesten (..) gezamenlijk vormen het gemanifesteerde woord van de ongemanifesteerde LOGOS en vormen tegelijkertijd het DENKVERMOGEN van het Heelal en zijn onveranderlijke WET.' De logos (collectieve 'schepper' van het Heelal, demiurg, 'architect', 'het beeldende vermogen van het Heelal') is 'de totaliteit van de Dhyan-Chohans en de andere krachten. (..) Materie is eeuwig. zij is de upadhi (stoffelijke grondslag) waarop het ene oneindige universele denkvermogen [mahat] zijn ideeën vormt.' [4]

  • 'Geen getal' (Niet zijn, het Ene Zijn, het absolute Zijn, het ongemanifesteerde, het Absolute, niet Iets, Duisternis, absoluut licht voor het geestelijke oog van de ingewijde[5], Onbewuste Al, Nirguna, het Hebreeuwse 'Ain Soph'). De cirkel is het symbool van het onbekende - 'grenzeloze Ruimte', 'de grenzeloze tijd in de eeuwigheid', gelijkgesteld aan de zoroastrische 'Zeroana Akerne' en Parabrahm-Mulaprakriti[6] (geest-stof, vader-moeder). Het Absolute heeft drie aspecten: adem-beweging, duur en abstracte Ruimte. Het Absolute komt met paranirvana of paranishpanna overeen. De wijze (yogi) tracht absolute kennis te bereiken door één met het alomvattende leven van paranirvana te worden.[7] Het bestaan in de wereld van illusie (maya) brengt voor de mens immers slechts lijden, ellende en pijn met zich mee. Daarom wordt reïncarnatie (opnieuw geboren worden) gevreesd.[8]
  • Een 'trilling' (lichtstraal, Heldere Ruimte, 'adem van de duisternis', Narayana, hij die zich over de wateren beweegt, Svayambhuva, zelfbestaande, Vader Vuur, hansa-vahana[9]) bevrucht de 'kiem' (latente geest-stof) in het maagdelijke, eeuwige 'ei' (Heelal, kosmos, Natuur, Chaos, 'sluimerende wateren van het leven', Moeder-Diepte, Moeder-Water, leegte). Een Heelal ontstaat door 'uitademing' en verdwijnt door 'inademing' van de Duisternis. De ontvankelijke Natuur blijft 'onbevlekt'.[10] De kiem valt en verdicht zich tot het periodieke 'wereld-ei'.
  • Van dat wat 'geen getal' is , komt 'één getal' (het wereld-ei of 'gouden ei', Hiranyagarbha, de 'moederschoot'). Het 'stolt en verspreidt zich in melkwit stremsel', de 'melkweg'. De hindoeïstische allegorie van het 'karnen van de oceaan' heeft op dit wereld-ei betrekking. De Chaos verkreeg uit de vereniging met de geest (de trilling of lichtstraal) onderscheidingsvermogen en bracht de 'eerstgeborene'(protogonos, het eerstgeboren licht) voort, 'OEAOHOO', de 'vader-moeder van de goden', de 'vlammende goddelijke draak van de wijsheid' (Kwam-shai-yin of Avalokitesvara).[11]
  • Vervolgens is Hiranyagarbha Brahmâ (Hari, 'Adi-Sanat', oeroude, de 'Oude van Dagen', symbool van 'Sien -Tchan', het Heelal), geboren uit het 'ei', de eerste androgyne 'Heer van alle wezens', 'Vader-Moeder' ('DAT', het punt in de cirkel). Brahmâ (van brih, toenemen of uitzetten) spint het 'web' van het Heelal van purusha (geest) tot prakriti (stof). Later verdeelt Brahmâ zich in Vâch (vrouwelijke logos, spraak, 'Kwan-Yin') en een mannelijke helft (kâlahansa, gans of zwaan). Brahmâ schept vervolgens bij Vâch hun zoon Virâj (koning). Brahmâ, vergeleken met de Egyptische Ammon, is de 'echtgenoot van zijn moeder' (de cirkel met een middellijn, de Natuur, de Egyptische 'Mout').
  • Vâch-'Kwan-Yin', de vrouwelijke helft van Brahmâ, wordt 'het drievoud van Kwan-Shai-Yin' genoemd, omdat zij de moeder, de vrouw en de dochter van de logos (Brahmâ) is. Zij werd 'in latere theologische vertalingen' de Heilige Drie-eenheid van 'de vader, de zoon en (de vrouwelijke) heilige geest'.[12]
  • Van Vâch komen de 10 getallen (corresponderend met de kabbalistische 'Sefirot') en daarmee het hele gemanifesteerde Heelal (dat uit getallen bestaat).
  • De zeven 'Oorspronkelijken', 'de eerste zeven ademtochten van de draak van wijsheid'[13], 'zeven logoi' of 'uit het denkvermogen [van Brahmâ] geboren zonen' zijn de hoogste Dhyan Chohans (Dhyani-Boeddha's, AH-HI, planeetgeesten, aartsengelen, bouwers). Ze worden met de zeven grote goden van Egypte vergeleken, de mazdeïsche Amshaspends en de zeven kabbalistische sefirot en 'Elohim' (zonen van god). Avalokitesvara (Ishvara, de Heer) is de eerste Boeddha (de logos), de synthese van de zeven Dhyani-Boeddha's.[14] Ze vormen gezamenlijk de 'goddelijke gedachte' (Dzyu, wijsheid, mahat, goddelijk denkvermogen). De Dhyani's scheppen onze 'planeetketen',[15] waken 'over een van de 'Ronden' en de grote 'Wortelrassen' van onze planeetketen' en zenden hun bodhisattva's uit tijdens iedere Ronde en Ras.[16]
  • Van de 'ademingen' van de zeven oorspronkelijken komt Fohat, de vurige wervelwind, de 'grote Adem', het 'strijdros' van de goddelijke gedachte die 'als een bliksem door de vurige wolken' schiet, de 'doordringer' (Vishnoe in zijn oudste vorm, van 'vish', doordringen[17]), 'de verpersoonlijkte elektrische levenskracht, de transcendentale verbindende eenheid van alle kosmische energieën', die spiraallijnen trekt in de oerruimte en zo 'atomen vormt uit ruw materiaal'. De androgyne Fohat brengt zeven zonen voort, die zijn broeders zijn. Ze 'verpersoonlijken de zeven vormen van kosmisch magnetisme'.[18] Hij speelt de allerbelangrijkste rol in de esoterische kosmogonie en wordt vergeleken met 'Eros' (goddelijke liefde, begeerte tot scheppen).[19] Uit zeven kracht- of 'laya'centra (nulpunten), die zo door de werking van Fohat ontstaan, differentiëren zich de zeven elementen, die door zes bestaansgebieden gaan en zich verdichtten tot de bollen van ons planetenstelsel. Eén staat in het midden.
  • Er zijn 'vier hoge Heersers over de vier hemelstreken en elementen', de 'Maharadja's', grote koningen van de Dhyan-Chohans, 'beschermers van de mensheid en ook de werktuigen van karma op aarde', 'gevleugelde wielen'. Ze worden aan de 'Cherubijnen' gelijkgesteld.[20] Daarnaast zijn er lipika's, 'schrijvers', die alles optekenen.

De schepping van ons zonnestelsel wordt geïllustreerd aan de hand van de volgende hindoeïstische mythe: Van 'Moeder-Ruimte' (de 'vurige vis', Aditi) komen acht aditya's, broers, 'strijders', 'aartsengelen', die de planeten van ons zonnestelsel als hun woning hebben. De zon, Marttanda (Bal ilu), werd apart gezet in het midden van de ruimte. De 'Adem' bracht hen in beweging. Er was strijd tussen de broers onderling, de zon probeerde zijn broers eerst te verslinden, nu draaien ze om hem heen.[21]

Alles is Leven. De mens (een kosmos in het klein) is opgebouwd uit eindeloos veel levens of 'engelen', die van hoog tot laag in te delen zijn in hiërarchieën. Onderaan staan de 'elementalen' ('genii' behorende tot de grote elementen vuur, lucht, water, aarde en ether, het zijn natuurkrachten, 'psychische natuurgeesten'), die de bouwers (en vernietigers) zijn van de fysieke vormen. Een 'gnoom' is bijvoorbeeld een aardse elementaal. Daarboven zijn de voorvaderen, pitri's; de vijfde groep 'Dhyani's' ('Dhyan Chohans') ontwikkelt het vijfde beginsel (manas) in de mens; de vierde groep wordt gevormd door 'onvergankelijke jiva's'; de derde orde bestaat uit 'triaden', corresponderend met atma-buddhi-manas; de tweede orde van hemelse wezens komt overeen met atma-buddhi; de hoogste groep is samengesteld uit 'goddelijke Vlammen', 'Vurige Leeuwen' of 'Leeuwen van het Leven'.[22]

Zeven Ronden, bollen en beginselen

De 'grote tijdscyclus' kent zeven 'Ronden'. Thans zijn we in de 'vierde Ronde'. Tijdens de eerste Ronde werd het element Vuur ontwikkeld. In de tweede Ronde kwam daar het element Lucht bij. De derde Ronde kende naast vuur, en lucht, het element Water. De vierde Ronde ontwikkelt naast vuur, lucht en water, het element Aarde. De volgende Ronde zal het element Ether volledig ontwikkelen. De 'monaden' (jiva's, jivatma's) van de tegenwoordige mensheid doorliepen in de eerste Ronde het rijk van gesteenten, in de tweede Ronde het plantenrijk, in de derde Ronde het dierenrijk, waardoor ze deze vierde Ronde als 'mensen' konden beginnen.

Onze Aarde (Bhumi, prithivi) kende drie eerdere Ronden en ontwikkelde zich uit de 'bollen', die zij eerder 'als huiden droeg'. Daarom wordt ze met een slang vergeleken, die haar oude huiden afwerpt. Elke Ronde kent een 'planeetketen' van zeven bollen op 'vier gebieden'. De bol op het laagste gebied is de fysieke vorm. De zes bollen op de drie hogere gebieden (op elk gebied twee bollen) komen overeen met de 'beginselen' (of 'zielen') van de mens. Dus de planeet aarde heeft net als de mens zeven beginselen. Alleen het laagste beginsel, het fysieke, is zichtbaar. Daarom is het getal 'zeven' een heilig getal dat in alle religies veelvuldig is terug te vinden. Het gaat over de 'zevenvoudige evolutie in de zeventallige natuur': de geestelijke of goddelijke; de psychische of halfgoddelijke; de verstandelijke; die van de hartstochten; de instinctieve of cognitieve; de halflichamelijke; de zuiver stoffelijke of fysieke. Dit komt overeen met de zeven beginselen in de mens, respectievelijk: atma (geest), buddhi (intuïtie), manas (denkvermogen), kama manas ('begeerte denken'), linga sarira (astraallichaam), prana (vitaliteit), sthula sarira (grofstoffelijk fysiek). De Geheime Leer legt sterk de nadruk op overeenkomsten tussen religies. Atma komt overeen met het kabbalistische neshamah, buddhi met ruach en manas met nephesh[23]. De zeven beginselen van de theosofie komen overeen met de vijf kosha's (omhulsels) van Vedanta. Volgens De Geheime Leer kenden de Oude Egyptenaren ook zeven zielen en liet de overledene in verschillende sferen een zielevorm achter, alleen de geest is onsterfelijk, en keerde de 'pelgrim' ook weer terug naar het 'rijk van de levenden' (reïncarnatie).[24] Het zijn van hoog naar laag: atmu, putah, seb, akhu, khaba, ba en kha.[25]

Tweede deel

Het tweede deel, over het ontstaan van de mens, is net als het eerste deel verdeeld in drie afdelingen: 'Vertaling van stanza's met toelichtingen uit het geheime boek van Dzyan' (I), 'De archaïsche symboliek van de wereldreligies' (II) en 'Een confrontatie van de wetenschap met de geheime leer' (III)

Tijdrekening

De hanteerde tijdrekening is te danken aan Pesh-Hun Narada en de Atlantische astronoom en tovenaar Asuramaya van Romakapura. Narada is de 'grote vijand van voortplanting' en 'altijd weer incarnerende logos, die van het begin tot het eind van de kalpa de menselijke aangelegenheden leidt en er richting aan geeft.'[26] De 'esoterische' tijdrekening komt grotendeels overeen met de Tirukkkanda Panchanga, de 'Tamiltijdrekening'. De Vaivasvata manvantara (de menselijke periode) begon 18.616.841 v. Chr.[27] op Lemurië. Pas vanaf het moment dat ze 'stevige' lichamen hadden, in geslachten gescheiden waren en bovendien denken konden, wordt werkelijk van mensen gesproken.

Eerdere schepping

De aarde kwam uit de maan en niet andersom, zoals Charles Darwin dacht[28] en de maan wordt als de 'moeder' van de aarde gezien. De getijdebeweging tekent de sterke band tussen aarde en maan en de aantrekkende werking van de gestorven moeder, die om haar 'kind' blijft cirkelen. De mensen op aarde zullen eerst 'etherisch' uit 'maanvoorouders' voortkomen en daarna van 'zonnevoorouders' hun 'denkbeginsel' (manas) ontvangen om 'monade' (geest) en lichaam te verbinden. De 'menselijke monade' heeft tijdens eerdere Ronden de stadia van gesteenten, planten en dieren al doorlopen. Daarom gaan de mensen tijdens deze vierde Ronde aan de (zoog)dieren vooraf.

Vóór de 'schepping' van de mensheid deed de aarde, tijdens haar 'vierde Ronde', zelf een poging rupa's (vormen) voort te brengen, de zogenaamde 'watermensen'. Het betreft de wezens, die ook in Berossus' Kosmogonie voorkomen: mensen met twee gezichten, honden met vissestaarten etc. Het was een mislukking en de watermensen werden vernietigd. De wateren werden 'gedroogd' en de eerste korstvorming trad op.

Wortelrassen

In dit tweede deel, 'het ontstaan van de mens', beschrijft Blavatsky de ontwikkeling van de mens van een reusachtig doorschijnend wezen (het zogenaamde eerste 'Wortelras' van chhaya's, schaduwen), via de Hyperborese (tweede wortelras), Lemurische (derde wortelras) en kleinere Atlantische (vierde wortelras) reus tot de hedendaagse mens (van het vijfde wortelras). Elk wortelras staat onder een Dhyani (Aartsengel): het eerste onder de Zon, het tweede onder Brihaspati (Jupiter), het derde onder Lohitanga (Sukra, Venus), het vierde onder Soma (Maan) en Sani (Saturnus), het vijfde onder Budha (Mercurius).

Beschreven wordt de scheiding in het mannelijke en vrouwelijke geslacht tijdens het Lemurische ras, de zondige gemeenschap tussen mannelijke mensen en vrouwelijke dieren en de 'bezieling' van de mensheid, waardoor ze pas kon beginnen met redelijk denken. De zonde met dieren was bedreven door 'enghoofdige' mensen, dus zonder verstand ('manas', denkvermogen). Tijdens het Atlantische ras bedreven mannen wederom zonde, ditmaal met de afstammelingen van het 'stomme' ras, dat eerder in het leven was geroepen tijdens de Lemurische tijd en hieruit zouden de 'mensapen' zijn ontstaan.

Lucifer

Volgens de theosofie van Blavatsky staat Lucifer ('Lichtdrager') net als de Griekse titaan Prometheus voor het mysterieuze 'wezen', dat de bezieling van de mensheid bewerkstelligde. Het geschenk van kennis wordt door haar gezien als een zegen en noodzakelijk stadium in de ontwikkeling van de mensheid naar onsterfelijkheid (goddelijkheid). Ze beoogt Lucifers naam te zuiveren van de smet die op 'hem' is geworpen, want zoals bekend ging 'hij' in het westerse christendom door voor de 'duivel' en het 'kwaad', in plaats van 'de goede draak' of 'draak van wijsheid'.

Literatuur

  • Blavatsky, H.P. (1888), De Geheime Leer, Theosophical University Press Agency, Den Haag, 1988

Zie ook

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.